Boutkunst is ontstaan uit de schoonheid van bouten en moeren. Een schoonheid even simpel als noodzakelijk, want zonder bout geen moer en zonder moer geen bout. Voor het aanzien van constructies als oude spoorbruggen bijvoorbeeld. Hierdoor geïnspireerd maakte de boutkunstenaar rond de eeuwwisseling objecten van vintage platenkoffers, grammofoonplaten en boeken, die een door bouten en moeren aaneengeklonken draadstaal taal spraken.
Alleen die taal evolueerde en leeft voort. Op papier. Geen fysiek aanwezige bouten en moeren, maar een tweedimensionale boutkunstbeeldtaal die terzijde wordt gestaan door een even zorgvuldig geconstrueerde boutkunstwoordtaal. Een conceptuele moerstaal. Dus, zegt de boutkunstenaar, valt aan boutkunst niet echt een moer te beleven.
In de twee boutkunsttalen weerklinkt de wereld van Peter M. Westenbrink. De wereld van een boutkunstenaar, waarin diens fascinaties op boutkunstwijze worden vertoont en beschreven. In een zoektocht naar betekenis worden sgroefdraadverbindingen gelegd die ontaarden in niet meer te stoppen bewegingen. Doldraaiingen, die lijken te ontsporen, die ver gezocht zijn, heel ver gezocht, ver voorbij de kindertijd. Gelukkig is het allemaal gewoon boutkunst dat verbindt. Simpel.
Van de pre-boutkunst zijn slechts enkele restanten bewaard gebleven.